Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/85

Ieu kaca geus diuji baca
67
 

niet nagelaten blijven, het feit te melden, dat er een grijsaard onder den schouwkoepel boete doet. Welaan hij worde door uwe hoogheid naar Bitoeng Woeloeng gezonden, gewis wil hij. Doch geef hem vooral zelf gen kleed, Lengser (') maar geve hem een gewaad, doorluchtige broeder"

„Herwaarts gij, oude!" beval Pakoean's oppervorst.

De grijsaard stond op, daar hij door den koning ontboden werd, strompelend en wankelend.

Zijn oogen waren gelijk vuurvliegjes in de kassen, als hadde hij nog één oogwenk (slechtste te leven) (-); dan schreed hij naar het hofplein, steunend op een stok.

Bij den koninklijken troon gekomen, maakte hij de sembah en zette zich eerbiedig; daartoe zelfs moest hij zich vermannen.

„Oude", dus de koning, „je bent door mij geroepen om naar Bitoeng Woeloeng gestuurd te worden, tot het doen van aanzoek bij Njai Soemoer Bandoeng, de zuster van Koeda Pati Langen Sari; met fraaie kleederen zal ik je doen begiftigen ; die vrouw moet door je verkregen worden, oude."

Eerbiedig antwoordde de grijsaard: „gelijk door uwe majesteit verlangd wordt, laat staan des daags, zelfs des nachts, zal de oude tot uwen dienst bereid zijn."

Daarna groette de grijsaard onderdanig, stond op en ging naar het hofplein.

Aldaar gekomen, verlangde hij zijn wezen af te schudden; hij toch was Koeda Pati Langen Sari, boeteling onder den schouwkoepel geworden op den zoek naar een echtgenoot voor zijne zuster Njai Soemoer Bandoeng. Nu hij daartoe den oppervorst van Pakoean, den edele van Padjadjaran gevonden had, wenschte hij naar Bitoeng Woeloeng terug te keeren.

Van zijn reis wordt niet gesproken.

Wij verhalen van haar, die in Bitoeng Woeloeng gevestigd is, met name Njai Soemoer Bandoeng.

Hare huisgenooten, vrouwen en mannen al te gader, maakten hunne opwachting bij haar en gezamenlijk verbeidden zij haren broeder, die sedert onheuglijken tijd het land niet betreden had.

Hij is in Bitoeng Woeloeng aangekomen.

Bij zijn verschijnen, werd hij door Njai Soemoer Bandoeng niet erkend, daar zij vreesde bedrogen te zullen uitkomen wegens den langen duur zijner afwezigheid.

Eerst nadat hij haar waakdieren, een paar bijen, doodgeslagen en in een koelkruik gebaad had, ( 3 ) wilde Njai Soemoer Bandoeng hem als haren broeder erkenen.

Koeda Pati Langen Sari zeide daarop: „juffrouw Emoer, ik heb bereids een gemaal voor je opgespoord, hij is de oppervorst van Pakoean, de edele van Padjadjaran, koning Goeroe Gantangan; nu gaan dus jufje en broer naar Padjadjaran."

(1) Welk ambt voorheen met lengser aangeduid werd, is heden vergeten. Vermoedelijk evenwel stemde die betrekking ongeveer overeen met de positie van den huidigen mantri kaboepaten. Hoe dit zij, een feit is, dat de lengser bijna altijd ingevoerd wordt als toonbeeld van plichtsbetrachting.

(2) De eigenlijke uitdrukking is : „hitoetna tinggal hidji deui."

(3) Zie voor het volbrengen dezer proefstukken den teksl hier voren, blz, 53.