Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/91

Ieu kaca geus diuji baca

73

„Rangga Wajang, hier jij!"

„Ten dienste."

Al schuivend naderde hij met eerbiedigen groet.

„Wel," sprak Koeda Pati Langen Sari hem aan, „wil je je vrijwillig overgeven, of met geweld door mij tot onderwerping gedwongen worden?"

„Meester, dat moet wel nu mijn broer het heeft afgelegd, zelfs te voren kon ik niet anders, dus treed ik gelijk hij in uw dienst, heer."

„Dat doet mij duizendvoudig genoegen en stemt mij tienduizendvoudig tot vreugde", riep Koeda Pati Langen Sari uit, „komt, voort thans naar Padjadjaran."

De drie ridders zeilden vervolgens weg.

Nu spreken wij van Badak Hambalang en Gadjah Hambalang, die uit een hellende wolk met een werpnet vischten, waarmede zij de Melang Kantjana (l) overdekten.

Koeda Pati Langen Sari verschrok.

„Pati Gangsa Wajang," beval hij, „gij blijft bij de Melang kantjana, terwijl ik hen, die deze in hun net vingen, ga nazetten."

Hij klom vervolgens omhoog naar de hellende wolk en haakte zich daaraan vast gelijk een kalong. (2)

Zoodra hij het tweetal ingehaald had, beet de welgemaakte Langen Sari hun toe: „hei daar, wat geeft jullie den moed, de Melang Kantjana te vangen, zeg!"

De beide ponggawa's antwoordden: „met uw verlof, wat geldt uw vraag, gij zijt toch wel niet haar eigenaar, heer?"

„Wat bezielt jullie", hernam Koeda Pati Langen Sari, „wil jullie je te weer stellen of niet?"

Badak Hambalang betuigde: „meester we willen u maar liever dienstbaar zijn."

„Gelukkig, en nu vooruit, jullie gaat met me mede."

Alsnu bereikte Koeda Pati Langen Sari met zijn vier trawanten een eiland, waar hij wenschte op te houden.

En hij vroeg aan Rangga Wajang: „is hier misschien een lief zusje en een dappere broer, toe, zeg eens waar?"

„Om u te dienen", gaf Rangga Wajang te kennen, „in het land Koeta Waringin bevinden zich het lieve zusje en de dappere broeder, het zijn Gadjah Waringin en zijn zuster Njai Atji Waringin." (3)

„Rangga Wajang", sprak Langen Sari weer, „neem je op je, mij die te verschaffen?"

„Ik zal ze u bezorgen", beloofde Rangga Wajang.

Daarop vertrok hij.

Melden wij dat Rangga Wajang het centrum der stad bereikt heeft.

Hij was in 't onzekere, hoe het aan te leggen, doch wenschend voor den heerscher des lands te verschijnen, schudde hij zijn gestalte af en werd een grijsaard ; als oude eerst wilde hij zijn opwachting maken.

(1) De naam van het vaartuig.

(2) De groote vleermuis, Vliegende hond, Peteropus edulis.

(3) Het eiland, waar zij ankerden, was dus ook Borneo, gelijk in de voorafgaande lezingen.

10