Verhandelingen BGKW LVIII/Woordenlijst tot de bovengenoemde teksten

INHOUD van DEEL LVIII
De Ballade NJAI SOEMOER BANDOENG De lotgevallen van TJIOENG WANARA De legende van den LOETOENG KASAROENG Woordenlijst All


[ Woordenlijst ]

W O O R D E N L IJ S T

TOT DE PANTOEN'S

Njai Soemoer Bandoeng, Tjioeng Wanara en Loetoeng Kasaroeng.

DOOR

C. M. PLEYTE.

VERHANDELINGEN VAN HET BATAVIAASCH GENOOTSCHAP VAN

KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.


DEEL LVIII.

VIERDE STUK.


BATAVIA, 'S HAGE,
ALBRECHT & Co., MARTINUS NYHOFF,
1911.

[ XXXIX ]VOORWOORD.

De hierachter volgende woordenlijst beoogt alleen toelichting te geven op de in de voorafgaande pantoen's gebezigde woorden en uitdrukkingen, voor zoover deze in Coolsma's welbekende Soendaneesch-Hollandsche Woordenboek geheel of ten deele worden gemist.

Daarbij heb ik, naar Coolsma's voorbeeld, er ernstig naar gestreefd, de grond- beteekenis daarvan zoo concreet mogelijk vast te stellen; niettemin kan ik de verzekering, daarin immer geslaagd te zijn, niet geven.

Voor den Westerling toch is het niet altijd mogelijk, uithoofde van de vele, bijkans synonieme gezegden, waarover de Soendaneezen beschikken, steeds het juiste begrip ervan te treffen.

Zelfs wanneer de beteekenis van een woord hem volkomen duidelijk is, blijft die moeielijkheid bestaan, omdat het Nederlandsch geen term heeft, die daarvoor als aequivalent kan gesteld worden.[1]

Gelijk in het Voorwoord tot de Njai Soemoer Bandoeng reeds werd gezegd, ontving ik de verklaring der mij onbekende woorden in de Tji-rëbonsche lezing dezer pantoen van R. A. A. Koesoema Soebrata, Regent van Galoeh, te Tji-amis, terwijl de heer H. C. H. de Bie, het vocabularium der Garoetsche en Ban- doengsche versies daarvan doorzag.

Dank zij beider hulp, was het vaststellen der waarde van mij onbekende ge- zegden in die vertellingen een lichte taak.

Ten opzichte van de Tjioeng Wanara en de Loetoeng kasaroeng, had ik echter op eigen krachten te steunen, daar ik geen tweeden aanslag op de wel- willendheid van beide evengenoemde heeren meende te mogen doen.

Dit noopte mij te trachten bij de toekang's pantoen zelf licht te zoeken, het- geen mijn taak herhaaldelijk tot moedeloos makens toe heeft verzwaard.

In de eerste plaats namelijk was het niet gemakkelijk, zangers te vinden, die ook volledig verstaan, wat zij voordragen en in de tweede kostte het veel moeite, zulke deskundigen te bewegen, daarop de noodige toelichting te geven.

Golden mijn vragen gewone, slechts tot vermaak ten gehoore gebrachte pan- toen's, dan slaagde ik er gewoonlijk ten leste in, hen tot praten te krijgen; ten opzichte van de gewijde teksten, juist de moeilijkste, bleek dit echter steeds een onvruchtbaar pogen.

Was men reeds over de Tjioeng Wanara slecht te spreken, over de Loe- toeng kasaroeng wilde men zich ganschelijk niet uitlaten; erger zelfs, men vond dien naam in mijn mond ongepast en meer of minder den spot drijven met het pamali, dat reeds het noemen van den titel dezer mythe beklemt. [ XL ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/332 [ XLI ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/333 [ 259 ]

SINDIR'S

Blz. Sisindiran. Slagwoord. Beteekenis.
――――― ――――― ―――――
5 Bage dawĕg kĕmbang djambe. majang. kamajangan.
51 Bakalna panimba nila. tjarog. tjaroge.
51 Bakalna panjioek taroem. gajoeng. kajoengjoen.
12 Bangkong lodor, tjatjak lewaj. kadal. halal.
51 Beunjing meulit kana kai. darangdang. dangdan.
87 Intjoe boeboe paranakan sair bintjang. lambit. amit.
51 Kondang njampaj kana dahan. darangdan. dangdan.
95 Kapadoeng patjoel. bawak. bawa.
60 Këmbang njangsang dina tarang. tarëtëp. tëtëp.
5 Këmbang tjalik dina tjëpil. soesoemping. soemping.
55 Lëboeh baoer binih bae. widjen. idjen.
17 Mareman di sajang hajam. sieur. balieur.
30 Ngadjëboeg ngadjangkar haoer. akar. djangkar.
17 Nja koetoe di hoeloe sapoe. sieur. balieur.
57 Nja pare sabeulah tjaeng. samadea. sëdja.
104 Njarangka obat. bëdil. njoengkëdil
48 Oelam batoe. warangan. piwarangan
56 Pëntil hiris. këpokan. kapok.
56 Roaj ngora. këpokan. kapok.
97 Senggal hideung. lele. parele.
30 Seureuh beureum nanggeuj tangkaj. etek. tjetek.
[ 260 ]
106 Soemoer katoeroeban njiroe. ebeg. baregbeg.
39 Soerakna ngadahan tjaoe. ponggol. onggol2-an.
8 Sok hanteu ngagadjah reuma. landak. dadak.
8 Sok hanteu ngamoending pasir. badak. dadak.
61 Tamiang meulit ka bitis. kaloempoehan. katĕmpoehan.
5 Tikoro kotokeun, tjareham hajameun. patjok. pok.
12 Toetoep djoeroe oempak lintjar. tambal. tembal.
57 Toetoep djoeroe oempak lintjar. tjoak. waktja.



[ 261 ]

Opmerking bij de Woordenlijst

——————————

Door de benoeming van den heer D. Ardiwinata tot redacteur voor het Soendaneesch bij de Commissie voor de Volkslectuur alhier, heb ik de gelegenheid gehad, de Woordenlijst, juist vóór het afdrukken, ook nog eens met dezen inlandschen taalgeleerde door te loopen, hetgeen daaraan in menig opzicht ten goede gekomen is.

Hem voor zijn welwillende opmerkingen hier alsnog openlijk dank te kunnen zeggen, is mij een aangename plicht.

Het nummer achter het woord wijst de bladzijde aan, waar dit voor 't eerst voorkomt.

Vergelijk bedoelt: vergelijk Coolsma i. v.

Bij te voegen bedoelt: eveneens bij Coolsma i. v.

Zie: verwijst naar de Woordenlijst zelf.


———————

[ 261 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/339 [ 262 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/340 [ 263 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/341 [ 264 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/342 [ 265 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/343 [ 266 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/344 [ 267 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/345 [ 268 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/346 [ 269 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/347 [ 270 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/348 [ 271 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/349 [ 272 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/350 [ 273 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/351 [ 274 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/352 [ 275 ]Mangplangan, 29, plang klinken van de kohkol = mongplongan taja anoe nga-

halangan.

Mangprang, 208, mangprang-mangpreng, helder klinken.

Manjingnjong, 108, rijmwoord zonder beteekenis.

Maoeng, 50, bij te voegen: II kimaoeng, een boomsoort.

Matjala, 99, matjala tjalaketek, = malindĕs ka sorangan, kawas noe dieleketek.

Mawat, = 2 pĕrbawa; zie tjandra.

Mĕdot, 207, omlaag buigen van een vruchttros door zwaarte.

Mĕlĕdoeg, 18, boersch, kinkelachtig, anders gezegd: djaoeh ka nagara, djaoeh ka bĕdoeg enz.; ook bĕlĕgoeg; doesoen taja kanjaho.

Mĕntĕlĕng, 5, puperkleurig zijn, gelijk de tĕlĕng-bloem.

Merengkel, 50, ombuigen gelijk de bengkel van een kaoengpalm ; mĕrĕngkĕl kos oraj diteunggeulan.

Mĕteti, 192, landman, landbouwer.

Midji, 151, de eerste, de opperste.

Midji, 1, Jav. — samioek, eensgezind, eendrachtig; ngahidji.

Mikoeng, 171, met een bult of bobbel bijv. in een weg; nong(g)ong koeja.

Mingkis, 150, verklaard met moengkoes; boengkoes.

Miranan, 88, afvallen gelijk bladers, uitsterven.

Modjang, 145, juffer, adellijk meisje.

Moetjoeng, 147, meer dan genoeg, overdadig veel.

Maho, 94, baha.

Momore, 8 — djodjode, loemajan.

Mongkonong, 1 53 = sirit; momonongheuntjeut.

Mongplo, 20 = botoh, donto, mollig

Montjorong, 109, glanzen, schitteren = mentjrang, tĕrang.

Morongkol, 55 = merengkel; zie bongkol.

N.

Nangnajeumeun, 68, grondwoord onbekend en door mij nooit anders dan inden gegeven vorm gehoord, die verklaard wordt met di djĕrona baseuh, di loearna toehoer, o. m. ook gebruikt van kwijnende planten.
In de dorpsnaam Tji-tajeum (vulgo op Tji-tajam aan de lijn Batavia-Buitenzorg) leeft vermoedelijk de oude stam van nangnajeum nog voort, doch men weet de [ 276 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/354 [ 277 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/355 [ 278 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/356 [ 279 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/357 [ 280 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/358 [ 281 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/359 [ 282 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/360 [ 283 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/361 [ 284 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/362 [ 285 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/363 [ 286 ]Kaca:Verhandelingen van het Bataviaasch Genotschap van Kunsten en Wetenschappen LVIII.djvu/364

  1. Tot voorbeeld moge dienen het werkwoord eten. Daarvoor kent men: toeang, nĕda, njatoe, dahar, hakan, lĕbok, nĕgek, njĕkek, lontor, madang, nĕlih, nĕgoeg, ngagarĕs, djabog.